Griend

Een griend is een mooi voorbeeld van een natuurhistorisch landschapselement; het is een moerassig perceel, waarop (dicht opeenstaande) knotwilgen groeien.
De knotten worden met een hakmes (“hiep” op zijn Schijndels) afgezet, en in het voorjaar geschild (geblekt). Daarvoor stond vroeger altijd een schilijzer (“streup”) in de griend. De twee-jarige stokken werden door de “streup” gehaald, en de schors vloog er letterlijk vanaf…
De vraag naar mooie rechte wilgentenen, vooral voor de hoepelmakerij, zorgde ervoor dat rond 1900 in Schijndel zo’n 60 kleine hoepelmakerijen actief waren. Die hoepelmakers (of “ripmakers’op zijn Schijndels) hadden allemaal hun eigen grienden aangelegd in het buitengebied. Daarvan zijn nu nog slechts enkele grienden over die nog regelmatig gekapt worden. En dat is noodzakelijk, want de knotwilgen bezwijken anders onder hun te zware last.
In het heempark hebben we de authentieke wilgensoorten aangeplant, die vroeger geliefd waren bij zowel mandenmakers als hoepelmakers. Sommige soorten zijn genoemd naar de plaats waar hun herkomst ligt, bijv. Rooise Kat, of Skèndels Rood. Het is een internationaal wilgen-gezelschap, want we hebben soorten als Amerikaantje, Duitse Dot, Bels Rood, of Frans Geel…
Er komen in een griend specifieke planten- en dierensoorten voor, omdat de combinatie van de hoge grondwaterspiegel en opgaand hakhout een grote biodiversiteit in de hand werken. Zo profiteren vlinders van de malse wilgenbladeren (voor hun rupsen), en kruipen kamsalamanders ’s winters graag in de vorstvrije knotwilgen. De “ambassadeur” van Schijndel, de Slanke Sleutelbloem, groeit nergens zo uitbundig als in de griend; deze prachtige pastel-geel bloeiende plant gedijt prima in de Schijndelse lemige bodem, in combinatie met het aanwezige kwelwater.


